Ontstaan van de terpen
Bij storm en springvloed liep het vruchtbare, onbedijkte land langs de Noordzeekust onder water. Het natte kwelderland was uitermate geschikt voor veehouderij, maar als woonplaats voldeed het minder goed. Vanaf ongeveer 500 voor Christus begonnen de mensen die zich daar vanaf circa 600 voor Christus eerst alleen nog in het zomerseizoen hadden gevestigd, daarom uit plaggen en mest terpen op te werpen, verhogingen waarop in de loop der tijd huizen en hele dorpen werden gebouwd. Tot ongeveer 1000 na Christus, toen er steeds meer dijken om de kwelders werden gelegd, zouden deze terpen in functie blijven en ook steeds verder worden opgehoogd. In 1963 werden bij een wetenschappelijke inventarisatie in het tegenwoordige Friesland iets minder dan 1000 terpen geteld, terwijl recent naamkundig onderzoek uitwees dat dit aantal zelfs nog mag worden verdubbeld.
Friese koningen
In de vroege Middeleeuwen lag er in het toenmalige Friese gebied langs de Wadden- en Noordzeekust een rij van niet al te grote bewoonbare gebieden – men noemt ze heel toepasselijk wel bewoningseilanden – die zich uitstrekte van de Schelde in het zuiden tot even over de Wezer in Noord-Duitsland. Van al deze kerngewesten waren Westergo en daarna Oostergo, allebei gelegen in het tegenwoordige Friesland, het grootst en het belangrijkst. Beide gouwen hoorden tot de dichtstbevolkte gebieden in Europa.Op de terpen in deze gebieden leefden de Friezen aanvankelijk vooral van veeteelt en landbouw. Na de volksverhuizingen werd het gebied waarschijnlijk bevolkt door een ander volk. De Friezen uit de Romeinse tijd zijn dus niet dezelfden als die van na die tijd. Over de herkomst van deze nieuwe bewoners discussiëren archeologen nog steeds. In de zevende en achtste eeuw kwam ten zuiden van het Friese kweldergebied het Frankische koninkrijk op. Uit deze tijd worden Friese koningen genoemd (misschien is het trouwens beter te spreken van krijgsheren), namelijk Radboud en Aldgillis. Zij hadden hun belangrijkste steunpunt niet in het kweldergebied in het tegenwoordige Friesland, maar langs de Maas en de Rijn in Utrecht en in Dorestad. Mogelijk onder hun gezag groeide Dorestad uit tot een Europees handelscentrum.
Wijnaldum en Hogebeintum
Ook in Oostergo en vooral in Westergo was waarschijnlijk sprake van elitevorming. In de terp van Wijnaldum (bij Franeker) vonden archeologen recent gereedschap van een goudsmid en ook een prachtige mantelspeld (een fibula) die erg leek op de sieraden die in 1939 in het rijke koningsgraf van Sutton Hoo in Engeland waren gevonden. Inderdaad bestonden er in deze tijd contacten met elites in Noord-Duitsland, Scandinavië en Engeland. Friesland maakte zodoende deel uit van een omvattender Noordzee-cultuur.De hoogste terp in Friesland is, met zijn bijna negen meter, die van Hogebeintum. Het is niet alleen een goed voorbeeld van hoe zo’n terp er ooit moet hebben uitgezien, maar ook van de manier waarop er in latere tijden mee werd omgegaan.
Afgravingen
Doordat terpen meer dan anderhalf millennium lang de dichtbevolkte woonplaatsen waren geweest van mensen en vee en daardoor uit uiterst vruchtbare grond bestonden, werden ze vanaf omstreeks 1840/50 vaak afgegraven. De vrijgekomen terpaarde werd verkocht om armere grond mee te bemesten. In Hogebeintum is dat prachtig zichtbaar. De zuidkant van de terp is helemaal afgegraven zodat het nu lijkt alsof de middeleeuwse kerk aan de rand van een ravijn staat.Bij al die afgravingen kwamen tal van voorwerpen tevoorschijn en langzamerhand groeide niet alleen de belangstelling voor het leven van de terpbewoners, maar ook het wetenschappelijk karakter van het onderzoek. Hogebeintum was een van de eerste terpen die wetenschappelijk werden onderzocht. Pas na 1945, toen dan al meer dan driekwart was afgegraven, werden de overgebleven terpen tot beschermde monumenten uitgeroepen.