Us Mem
Aan de Harlinger Singel in Leeuwarden staat een groot bronzen beeld van een koe. Het is gemaakt in 1954 en stelt de ideale Friese stamboekkoe voor. ‘Us mem’ (‘onze moeder’) heet het beeld in de volksmond. Friesland heeft inderdaad aan de koe veel te danken – met haar melk en boter en met het beroemde Friese stamboekvee heeft de provincie naam gemaakt. Bovendien is de koe, bijna vanaf de oudste tijd, een van meest constante elementen in de Friese geschiedenis. De koe was er zelfs eerder dan de mensen die zichzelf voor het eerst Fries noemden.
Gunstige levensomstandigheden
De mogelijkheden voor het ontstaan van cultuur worden bepaald door het landschap. Archeologisch onderzoek laat zien dat juist in het Noordwesten van Europa, langs de kust van de Noordzee, het aantal koeien relatief hoog lag. Dat ligt ook voor de hand, want hier waren de levensomstandigheden voor het vee gunstig. Om voldoende te kunnen eten heeft een koe op het kwelderland één hectare grond nodig, tegen zes hectare op zandgrond. Dit verklaart ook het later betrekkelijk hoge aantal inwoners in het Friese terpengebied. Het heeft lang geduurd voordat het zover was. De oudste bewoning in het tegenwoordige Friesland dateert van ongeveer 11.000 voor Christus. Door de IJstijd lag de zee veel lager dan tegenwoordig en het landschap was nog een koude en kale toendra waarop de mensen jaagden op rendieren en voedsel verzamelden. Pas na het einde van de laatste IJstijd (ca. 8.000 voor Christus) veranderde het klimaat zodanig dat er bomen begonnen te groeien. Daarna nam de bewoning langzamerhand toe, maar deze bestond nog wel zo’n 5000 jaar hoofdzakelijk uit rondtrekkende jagers en verzamelaars.
Trechterbeker-mensen
De opkomst van het boerenbedrijf vond in het latere Friese gebied – want de mensen noemden zichzelf nog geen Friezen – pas later plaats, ongeveer in 3400 voor Christus. De eerste boeren woonden op het zand, ongeveer in de tegenwoordige Wouden en in Gaasterland. Op grond van het aardewerk dat van hen is teruggevonden, worden ze Trechterbeker-mensen genoemd. Hun sporen hebben ze achtergelaten in het gebied van Groot-Brittannië tot en met Bulgarije. Ze zijn ook bekend geworden door hun hunebedden. Van deze eerste boeren is een (gerestaureerde) grafheuvel te zien bij Bakkeveen.
Van de Wouden naar de vruchtbare kwelders
Het oudste bewijs van de activiteiten van deze prehistorische boeren in het tegenwoordige Friesland is aangetroffen op een zandrug bij Bornwird bij Dokkum. Daar vonden archeologen een akker die dateert uit ongeveer 3000 voor Christus. Deze boeren hielden vee en hadden ook wat bouwland. Herders lieten in het voorjaar en de zomer het vee weiden in velden aan de rand van het zand of op de klei. In de eeuwen daarna nam de bewoning van de zandgronden in de Wouden toe, om in het laatste millennium voor het begin van de jaartelling weer af te nemen. Door een sterke groei van het veen raakte steeds meer boerenland overwoekerd. Uiteindelijk raakten de Wouden merendeels ontvolkt en trokken de mensen met hun vee naar de zeer vruchtbare kwelders – de tegenwoordig ingedijkte kleistreken – waar ze terpen opwierpen om op te wonen. Dat vond plaats vanaf ongeveer 600 voor Christus.
Ouder dan de Friezen
De koeien uit deze tijd zagen er heel anders uit dan ‘Us Mem’. Ze waren in ieder geval een stuk kleiner. In de loop van de tijd hebben er een hoop verschillende koeien in Friesland rondgelopen: van groot, klein, roodbont, muisgrijs, zwart-wit, blaarkop tot en met de blonde d’Aquitaine. Maar al duizenden jaren, en ook toen er nog helemaal niet van Friese grond gesproken kon worden, hebben er koeien in het land gestaan. Zo is de koe een van de meest constante verschijningen uit de Friese geschiedenis en daarom niet alleen een producent van melk, boter en kaas, maar ook van Friese identiteit.