Centrum van wetenschap
De universiteit van Friesland in Franeker was een van de belangrijkste instellingen in het Friesland van de zeventiende en achttiende eeuw. Ze maakte niet alleen het kleine stadje Franeker tot een internationaal centrum van wetenschap, maar was voor het culturele en maatschappelijke leven in geheel Friesland van groot belang, een soort van transformatorhuisje waarin de inzichten en meningen van binnen- en buitenlandse wetenschappers werden opgevangen en weer doorgegeven.
Kloostergoederen
De universiteit werd in 1585 opgericht, kort nadat Friesland de Spaanse landsheer had afgezworen. Het was na Leiden de tweede universiteit in de Republiek. Een van de grootste veranderingen in de Republiek (en dus ook in Friesland) was dat de Rooms-katholieke godsdienst werd ingeruild voor het protestantisme en dan vooral zijn calvinistische variant. Het gevolg was dat de universiteit nu kon worden betaald uit de opbrengst van de in beslag genomen landerijen die de vele Rooms-katholieke kloosters in Friesland in hun bezit hadden – de zogenaamde ‘kloostergoederen’. Dat men van dat geld nu juist een universiteit wilde onderhouden, kwam óók door de plotselinge wisseling van godsdienst. Er ontstond ineens dringende behoefte aan goed opgeleide predikanten. Daarom werd de theologie als de belangrijkste van de in Franeker onderwezen wetenschappen beschouwd. Aan de universiteit werden echter ook faculteiten geopend waar medici en juristen werden opgeleid en al deze studenten kregen bovendien nog eens een aantal voorbereidende vakken in de faculteit van de zeven vrije kunsten: de artes-faculteit.
13 Latijnse scholen en 1 universiteit
Vergeleken met tegenwoordig stelden universiteiten in deze periode getalsmatig niet veel voor. Er doceerden in Franeker in de 226 jaar van haar bestaan niet meer dan 177 hoogleraren en het totale aantal studenten – vrouwen studeerden in deze tijd niet – was minder dan 15.000. Dat is gemiddeld zo’n 65 studenten per jaar. In Friesland bestonden er honderden, vaak kleine dorpsscholen en de meeste mensen konden ook wel lezen en schrijven. De dertien Latijnse scholen in Friesland en die ene universiteit waren echter maar voor zeer weinigen weggelegd, eerder ook voor mensen van aanzien dan voor jongens met talent.
Latijn
Ondanks deze kleine aantallen was de universiteit van groot belang: de hoogleraren speelden een rol in het adviseren van het provinciaal bestuur, ze lokten door hun boeken en pamfletten soms felle maatschappelijke en religieuze discussies uit en ze zorgden ervoor dat wetenschappelijke ideeën uit het buitenland ook in Friesland konden doordringen. Een behoorlijk aantal van de aanwezige hoogleraren en studenten kwam uit het buitenland en dan vooral uit het Duitse Rijk en uit Hongarije, dat net als de Republiek protestants was geworden. Al deze verschillende nationaliteiten konden met elkaar communiceren doordat wetenschappers en studenten (tot ongeveer 1850) overal in Europa het Latijn gebruikten. Ook uit Friesland afkomstige studenten gingen voor hun studie of erna soms op rondreis langs buitenlandse universiteiten.
Koninkrijk der Nederlanden
In de achttiende eeuw ging het met de universiteit bergafwaarts, dit ondanks een zekere mate van bloei in de empirische wetenschappen. De studentenaantallen namen af en het bestuur had moeite om de financiering rond te krijgen. Tijdens het bewind van Napoleon, in 1811, werd de universiteit gesloten. Van 1815 tot 1843 bestond ze nog voort als ‘atheneum’ – een universiteit waaraan men alleen een vooropleiding kon volgen maar niet kon afstuderen. Toen was Friesland, dat tot 1795 een zelfstandig gewest was geweest met een eigen regering, onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden geworden. En daarbinnen werd het ook hoe langer hoe meer een in landbouw gespecialiseerde plattelandsprovincie aan de rand van Nederland. De universiteit herinnert zo aan een periode waarin de economische, sociale en culturele dynamiek meer gelijk opgingen dan in het Friesland van na 1815.