Internationale handel
Tegen 450 hadden de Romeinen zich teruggetrokken achter de Alpen. Daarmee raakten de landwegen, die vooral voor en door het Romeinse leger in stand waren gehouden, in verval. Alleen over water konden nu nog langere (handels)reizen gemaakt worden. De Friezen uit het waterrijke terpenland sprongen in dat gat en voeren met hun scheepjes over de Noord- en de Oostzee en trokken ook de Rijn op om handel te drijven. Daarbij ging het om producten als slaven, pelzen, barnsteen, wollen stof (de ‘Friese lakens’ waren beroemd), glaswerk, molenstenen, aardewerk en zout. De ladingen waren maar klein, 10-20 ton, en een reis duurde vaak weken, dus daarom was alleen de handel in kostbare goederen rendabel. Het zal meestal wel ruilhandel zijn geweest, maar uit muntvondsten op zo ongeveer alle plaatsen waar de Friese kooplieden kwamen, blijkt dat er ook met gouden en vooral zilveren munten werd betaald.
Op de plaats waar de Rijn zich in twee armen splitste, ontwikkelde zich de belangrijkste uitvalsbasis van de Friese kooplieden: Dorestad. Deze plaats lag in een gebied dat destijds wel werd aangeduid als citerior Fresia. De bevolking zal meer Frankisch dan Fries zijn geweest. Politiek gezien was het afwisselend in Frankisch en Fries bezit, om in 719 definitief in Frankische handen te raken. De ‘Friese’ kooplieden zullen dan ook wel niet allemaal ‘etnische’ Friezen zijn geweest.
Frankisch Friesland
Onder Karel de Grote is het hele Friese gebied tot aan de Wezer toe Frankisch geworden. Net in die tijd bereikte de Friese handel zijn grootste bloei en werd Dorestad almaar groter. Na de dood van Karel de Grote (814) kreeg de handel echter last van de invallen van de Noormannen. Vooral Dorestad werd keer op keer geplunderd en platgebrand. Toen dat in 863 ook weer gebeurd was, werd het niet weer opgebouwd.Op verschillende plaatsen langs hun handelsroutes hebben Friese kooplieden zich gevestigd. In sommige gevallen ontstond er dan zelfs een Friese ‘kolonie’. Dat was het geval in York (Noord-Engeland), Haithabu (Sleeswijk), Birka (Zweden) en langs de Rijn in Duisburg, Keulen, Mainz en Worms.Dat de Friese kooplieden goede zeevaarders waren, blijkt wel uit het feit dat koning Alfred van Wessex (Engeland) de vloot die hij in 896 tegen de Noormannen uitzond, voor het grootste deel liet opzetten door Friezen. Uit allerlei teksten uit die tijd, bijvoorbeeld over tolheffing op de Rijn, blijkt het woord ‘Fries’ ongeveer hetzelfde te betekenen als koopman, handelsman van ver. Men kan daarom wel zeggen dat de Friese koopman een tijdlang het prototype is geweest van de koopman op de lange afstand.
Hanzesteden
Na 863 heeft het zwaartepunt van de handel zich langzamerhand naar het oosten verplaatst. Ook toen, en dan vooral in de eerste eeuwen van het nieuwe millennium, voeren de Friese schepen nog op het Oostzeegebied en over rivieren als de Dnjepr tot ver in Rusland. Overal in dat gebied zijn munten gevonden die in Friese steden waren geslagen. Vooral Stavoren, dat als eerste Friese stad stadsrechten kreeg, heeft toen een periode van grote bloei gekend. Een paar eeuwen later, vanaf de dertiende eeuw, is de Europese handel in het Noord- en Oostzeegebied en ook in het binnenland, een zaak geworden van de Hanze, een netwerk van met elkaar samenwerkende handelssteden, dat zijn zwaartepunt had in Noord-Duitsland en langs de IJssel. Van de Friese steden maakte alleen Stavoren hiervan deel uit (vanaf omstreeks 1550 ook Bolsward). Uiteraard was toen de tijd dat de Friese koopman de Europese koopman bij uitstek was, al lang voorbij.