De opkomst van kloosters heeft in Friesland lang op zich laten wachten. De reden daarvoor is dat de Friezen zich na de kerstening aanvankelijk helemaal op grote buitenlandse kloosters hebben gericht, zoals die van Fulda, Echternach en Werden. In de twaalfde eeuw begon in die situatie echter verandering te komen. Friesland groeide toen zelfs uit tot een kloosterland bij uitstek.
Cisterciënzers en de premonstratenzers
De functie van kloosters was in Friesland, net als overal, eerst en vooral religieus. Zo stuurden de monniken elke dag weer hun gebeden op naar de hemel voor het zielenheil van hen zelf en hun begunstigers. Juist het veilig stellen van hun eigen zielenheil was voor heel wat mensen in goeden doen aanleiding om land aan kloosters af te staan. In totaal zou zo ongeveer 20% van de Friese grond in kloosterbezit komen. Omdat Friesland navenant rijk was, konden er ook zoveel kloosters worden gesticht.Vooral twee van de oudste kloosters in Friesland zijn van grote betekenis geweest: Klaarkamp (bij Rinsumageest) en Mariëngaarde (bij Hallum). Van laatstgenoemd klooster is een kroniek bewaard gebleven waarin de levens van de eerste abten beschreven worden. Klaarkamp en Mariëngaarde horen tot twee rivaliserende orden, die in de twaalfde eeuw allebei nog nieuw waren: de cisterciënzers (ook wel ‘schiere monniken’ genaamd) en de premonstratenzers. Met name die beide orden hebben een stempel gezet op het Friese kloosterlandschap. Dat geldt ook voor de Groninger Ommelanden, waar het grootste en machtigste klooster van alle Friese landen verrees: de Bernardusabdij van Aduard, een dochterklooster van Klaarkamp.
Lekenbroeders
Typerend voor de cisterciënzers en de premonstratenzers is de aanwezigheid – naast de kloosterbroeders – van lekenbroeders. Deze ‘werkmonniken’ maakten het mogelijk dat de kloosters die tot de beide orden hoorden, ook centra van economische activiteit werden. Zo exploiteerden ze grote landbouwbedrijven (‘uithoven’). Daarnaast bemoeiden de cisterciënzer- en premonstratenzerkloosters zich intensief met zaken als turfwinning en handel. Het klooster Klaarkamp had een veenmeester (zelf ook een lekenbroeder) in dienst, die op de Skierstins in Veenwouden woonde. Datzelfde klooster had ook eigen handelsschepen in de vaart, die tot in Hamburg voeren. Ook met bedijking en de aanleg en het onderhoud van waterwegen, zijlen en bruggen hielden de verschillende kloosters zich bezig.
Ridder Rienck Bockema
Natuurlijk waren de Friese kloosters ook cultuurdragers. De monniken deden niet alleen aan bidden, zingen en mediteren, maar hielden zich ook bezig met lezen en schrijven. Onder hen waren geleerde lieden, die aan buitenlandse universiteiten gestudeerd hadden. Er zijn helaas niet zoveel handschriften uit Friese kloosters bewaard gebleven. Alleen uit het klooster Thabor (bij Sneek) zijn nogal wat schrijfproducten overgeleverd. Juist dàt klooster is trouwens laat gesticht, opvallend genoeg door een van de zeldzame Friese ridders: Rienck Bockema.In de begintijd van de Friese vrijheid speelden de abten van de Friese kloosters, die zelf in de regel uit vooraanstaande Friese families stamden, een stabiliserende rol als vredestichters. Dat liep echter niet altijd goed af. Zo werd abt Eelco Liauckama van het klooster Lidlum bij Tzummarum, in 1322 door de lekenbroeders van zijn eigen klooster doodgeslagen. Dat was het begin van een langzaam sterker wordend verlies aan prestige van de kloosters.
Reformatie
Het grote verval begon met het opkomen van de Reformatie na 1520. Het einde kwam in 1580, toen in Friesland de macht werd overgenomen door de calvinisten. Alle kloosters werden toen bij besluit van de Staten opgeheven. Door confiscatie van het zeer omvangrijke landbezit van de kloosters, werd de provincie in één klap rijk. De kloostercomplexen werden haast allemaal al kort na 1580 afgebroken. Daardoor is er zo goed als niets meer terug te vinden van de oude glorietijd van de Friese kloosters.