Kasboek
Rienck Hemmema was een voorname herenboer uit het dorp Hitsum (vlak onder Franeker). In de jaren tussen 1569 en 1573 hield hij een kasboek bij. Ieder jaar opnieuw, week na week, maand na maand, noteerde hij wat hij aan inkomsten had en wat hij uitgaf. Ook schreef hij op – soms in het Fries, dan weer in het Nederlands – welke werkzaamheden hij en zijn knechten verrichtten. Wat verdienden knechten en dienstmeiden? Welke werkzaamheden verrichtte hij door het jaar heen? Wat kostte het om zaaigoed te krijgen en hoeveel winst leverde dat uiteindelijk op? In zijn boek hield hij ook de belangrijke gebeurtenissen in zijn gezin en familie bij. Hierbij gebruikte hij soms zelfs het Latijn. Dit kasboek van een boer is een van de bijzonderste geschriften die uit de Friese geschiedenis bewaard zijn gebleven. In West-Europa zijn uit deze tijd namelijk maar enkele van dergelijke nauwkeurige bedrijfsadministraties overgebleven.
Afhankelijk van landbouw
Uit Hemmema’s geschrift kan men opmaken hoe een Fries boerenbedrijf aan het eind van de zestiende eeuw werd gerund. Belangrijker is nog dat het boek zo ook laat zien hoe de Friese landbouw in de periode voor 1650 als moderne, gespecialiseerde landbouweconomie een fundament kon worden onder de zeventiende-eeuwse bloei van de Friese en Nederlandse cultuur die we kennen als de Gouden Eeuw.
In Friesland bestonden er rond 1500 zo’n 10.000 (stemhebbende) boerderijen. In 1793 werden er 9.942 boerenbedrijven geteld. De economische voorspoed in Friesland in deze periode, die zich bijvoorbeeld uitte in een enorme groei van de stedelijke bevolking en in een steeds luxer consumptiepatroon, was in hoge mate afhankelijk van de landbouw. Een min of meer gelijk aantal boerderijen draaide dus een steeds hogere productie. Dankzij Rienck Hemmema’s rekenboek weten we hoe dit mogelijk was.
Commerciële agrarische economie
Al die boerenbedrijven stonden namelijk niet als kleine, grotendeels zelfvoorzienende dorpse bedrijfjes los van elkaar, maar waren in hoge mate gericht op de steden en op de markt. Boeren waren in Friesland ondernemers, ‘farmers’ – marktgerichte boeren, geen ‘peasants’ – geen zelfvoorzienende keuters. Met andere woorden, Rienck Hemmema investeerde in zijn bedrijf met de bedoeling winst te maken.
Hij kocht bijvoorbeeld de mest van de Franeker stedelingen op, om er zijn land vruchtbaarder mee te maken. Aan de andere kant leverde hij de stedelingen tarwe om brood van te bakken. Zelf aten hij en zijn huishouding en zijn knechten ondertussen liever brood van het veel goedkopere rogge dat hij inkocht. Deze houding kenmerkte de landbouw als geheel. De commerciële agrarische economie (zoals ze wordt aangeduid), stond in het Friesland van de zestiende eeuw, door deze ambitie om de winst uit het bedrijf te maximaliseren, op een peil dat men elders in Europa vaak pas in de negentiende eeuw tegenkomt.
Een Friese Kroniek
In de Friese (en trouwens ook Hollandse) samenleving als geheel leidde deze houding ertoe dat er door de overheid ruim geïnvesteerd werd in de mogelijkheden om op de ‘markt’ vraag en aanbod bij elkaar te kunnen brengen. Zo werd de infrastructuur in Friesland in de zestiende en zeventiende eeuw verrijkt met een uitgebreid wegennet en vooral met waterwegen. Gedurende de zeventiende eeuw begonnen stedelingen en ook boeren de nieuw verworven rijkdom steeds meer te besteden aan luxe artikelen die hun status bevestigden: gordijnen, tinnen borden, kleren, sieraden, meubelen, boeken. Zo liet Rienck Hemmema bijvoorbeeld in 1572 voor twee goudguldens en zes stuivers een Friese kroniek overschrijven om er ‘s avonds na het werk in te kunnen lezen. In zijn rekenboek maakte hij er tussen de bedrijven door – ‘mest gekocht’, ‘koren laten mouten’, ‘koe gekalfd’ – melding van.